Hoe het sinterklaasfeest werd gered

‘Help,’ zei Sinterklaas. ‘Ik mis een heleboel cadeautjes!’

‘Wat, hoe?’ riep de hoofdpiet. Hij rende hard op het gegil van de sint af. De sint stond in het pakhuis en keek naar de lege planken. Piet schrok zich een hoedje, want de planken waren gisteren nog vol met gekleurde pakjes. Hij snapte er niets van. Hij had niemand opdracht gegeven om de pakjes te bezorgen. Deze pakjes waren voor vijf december!

‘Ik weet het niet Sinterklaas,’ zei hij en hij kreeg zowaar een rood gezicht van schaamte. De hoofdpiet hoorde tenslotte alles te weten over de cadeautjes.

‘Je moet ze direct gaan zoeken,’ zei Sinterklaas. ‘Al mijn centjes zijn op, dus ik kan geen nieuwe cadeautjes kopen. Neem alle pieten mee, want deze diefstal moet worden opgelost.’

Hoofdpiet beloofde dat hij direct op zoek zou gaan. Hij blies hard op zijn toeter en vanuit alle hoeken en gaten van het paleis van Sinterklaas, kwamen pietjes aanhollen.

‘Wat is er aan de hand?’ riepen ze.

‘Alle cadeautjes voor vijf december zijn verdwenen. We moeten ze direct gaan zoeken.’

Speurpiet kwam naar voren, met een grote loep in zijn hand. Hij keek met zijn vergrootglas op de planken en op de grond.

‘Kijk, voetstappen!’

Alle pietjes gingen om hem heen staan en ja hoor, ze zagen allemaal een spoor van voetstappen in het stof op de vloer en die voetstappen waren niet van pietenschoenen of Sinterklaasschoenen. Het spoor ging naar buiten en daar vond Speurpiet een spoor van autowielen.

‘Hup, allemaal op de fiets, we gaan er achteraan!’ riep hoofdpiet. Ze renden allemaal naar de schuur en pakten de fietsen, tandems en bakfietsen. In een grote stoet, gingen de pietjes achter het spoor aan. Het bandenspoor bracht hen naar de haven en tot hun schrik zagen ze een boot wegvaren. Op het dek lagen stapels cadeautjes.

Maar hoofdpiet gaf zich niet snel gewonnen. Hij rende naar een vissersboot.

‘Lieve visser, kun je snel achter die boot aanvaren? Ze hebben de cadeautjes gestolen.’

‘Natuurlijk, hoofdpiet. Ga maar gauw aan boord,’ zei de visser.

Alle pieten klommen aan boord en klimpiet klom helemaal boven in de mast, zodat hij de boot goed in de gaten kon houden.

Toet, toet, klonk de hoorn van de boot en de visser hees de zeilen. Daar gingen ze. Ze hadden de wind in de zeilen en gingen hard. Binnen een uur waren ze op de zee.

‘Waar gaan ze toch naar toe?’ vroeg speurpiet.

‘Ik zie iets aan de horizon,’ zei klimpiet.

Alle nieuwsgierige pietjes klommen nu ook naar boven. Ja hoor, daar zagen ze het. In de verte was een grote regenboog. De boevenboot voer precies onder de boog door.

‘Vlug, vlug,’ zei hoofdpiet. ‘Kunnen we niet sneller?’

‘Ik zal er nog een groot zeil bij zetten,’ zei de visser. Dat hielp, want nu gingen ze nog harder over de hoge golven. Ze kwamen steeds dichter bij de boevenboot. De regenboog werd steeds groter en ineens waren ze er. De boot ging onder de boog door, op het moment dat het hard begon te regenen.

‘Och heden, kijk naar mijn witte zeilen!’ zei de visser.

Alle kleuren van de regenboog druppelden naar beneden, samen met de regen en binnen een paar tellen waren de zeilen prachtig gekleurd.

‘De regenboog geeft af,’ zei hoofdpiet.

‘En niet alleen op de zeilen,’ zei speurpiet. Hij keek naar zijn kleren, die ook onder de gekleurde verf zaten.

‘Ha, ha,’ lachte grappiet. ‘Je bent een regenboogpiet geworden!’

‘Je bent zelf een regenboogpiet,’ zei speurpiet.

‘We zijn allemaal regenboogpieten,’ zei hoofdpiet, die om zich heen keek. Alle pieten hadden nu gekleurde gezichten en gekleurde kleding gekregen.

Ze waren inmiddels door de boog gevaren en daar zagen ze de boot liggen. De boot was op een rots gevaren, omdat de boeven geschrokken waren van alle verf op hun kleren. Hij hing al helemaal scheef, omdat hij lek was. De boeven waren er snel vandoor gegaan in een rubberbootje.

‘Vlug, red de cadeautjes,’ zei hoofdpiet.

Alle pieten sprongen in het water en zwommen naar de zinkende boot. Ze pakten snel de cadeautjes en stopten ze in de reddingsboten. Ze misten er geen eentje. Ze brachten ze allemaal terug naar de vissersboot. Daar stonden ze, drijfnat, maar blij. Alle cadeautjes waren teruggevonden.

De visser bracht ze weer terug naar de haven. Zijn zeilen waren nog steeds vrolijk gekleurd, net als de gezichten van de pieten.

Sinterklaas stond hen op te wachten aan de kade.

‘Asjemenou,’ zei Sinterklaas. ‘Jullie zijn goud waard! Alle cadeautjes zijn terug en wat een prachtige kleuren. Ik word er helemaal vrolijk van!’

De pietjes keken elkaar aan. Ze vonden het eigenlijk wel grappig, dat ze nu gekleurde gezichten hadden. Ook zij werden er helemaal vrolijk van. Ze waren nu regenboogpietjes geworden.

Op vijf december was het groot feest, want voor ieder kind was er een cadeau. De regenboogpietjes hadden het druk met het vullen van de schoentjes en strooien van pepernoten en Sinterklaas was trots op zijn trouwe helpers. Ze hadden het Sinterklaasfeest gered en hun regenboogkleuren bewezen hun dappere daad.