Pinksterverhaal II
Petrus zit met zijn elf vrienden aan tafel. Het is Pinksteren. Ze eten brood en drinken wijn.
Ze missen hun vriend Jezus. Hij woont nu in het huis van God, zijn Vader.
‘Hoe moet het nu met ons?’ vraagt Johannes.
Ineens gaat het waaien. De wind giert om het huis.
Hij komt naar binnen door het raam. De wind heeft een kleur als vuur.
Boven de hoofden van de twaalf vrienden komen vlammen. Ze schrikken.
Maar het vuur is niet heet. Het vuur is de Heilige Geest.
Die vult hun hoofden met talen. Ineens kunnen ze praten in nieuwe talen.
De twaalf vrienden gaan naar buiten. Ze lopen door de straten van Jeruzalem.
Ze vertellen iedereen over het wonder.
In Jeruzalem wonen Joden. Maar ook mensen uit andere landen.
Iedereen hoort over het verhaal in zijn eigen taal.
De Joden vinden het raar dat ze praten in vreemde talen.
‘Zijn jullie dronken?’ vragen ze.
‘Beste mensen, wij zijn niet dronken,’ zegt Petrus. ‘De Geest van God is over ons gekomen.’
‘Luister naar het verhaal van Jezus,’ zegt Johannes.
Hij vertelt dat Jezus nog leeft. En dat hij in de hemel woont bij God, zijn Vader.
Petrus is nog boos dat Jezus dood ging.
‘Het is jullie schuld dat hij stierf aan het kruis, ’ zegt hij.
‘We wisten niet dat hij de Zoon van God was,’ zeggen de mensen.
‘Hij was beter dan jullie allemaal,’ zegt Petrus.
‘We hebben spijt, wat moeten we doen?’
‘Laat jullie dopen tot Christen, net als ons,’ zegt Petrus.
‘Dan worden jullie fouten vergeven,’ zegt Johannes.
Drie duizend mensen laten zich door de twaalf vrienden dopen.
Ze verkopen hun spullen en gaan mee op reis.
Overal vertellen ze het verhaal van Jezus.
Ze delen al hun spullen met elkaar en arme mensen.
Ze eten samen en bidden samen. Hun harten zijn vol liefde en eenvoud.
R.R. Marion
Je mag het verhaal gratis gebruiken, mits je een recensie achterlaat.
Maak jouw eigen website met JouwWeb